Verpanding: alleen leuk voor de bank?
Veel ondernemers kloppen bij een bank of andere kredietverstrekker aan om geld te lenen, bijvoorbeeld om een machine te kunnen kopen of om het werkkapitaal te vergroten. Meestal wordt er dan een geldbedrag geleend of een rekening-courantverhouding geopend met een kredietlimiet. De
kredietverstrekker zal dan een kredietovereenkomst ter ondertekening voorleggen, waarin hij een aantal zekerheidsrechten bedingt. Vaak moet de onderneming dan alle vorderingen en bezittingen verpanden.
Wat is dat nu eigenlijk verpanding?
Een pandrecht is eigenlijk vergelijkbaar met een hypotheekrecht. Als de ondernemer (de pandgever) zijn verplichtingen uit de kredietovereenkomst niet nakomt, kan de geldverstrekker (de pandnemer) de kredietverhouding opzeggen en het pandrecht inroepen (executeren). Als er voorraden en inboedel zijn verpand, kan de pandhouder die goederen opeisen en openbaar verkopen, net als de hypotheekhouder dat met uw huis kan doen. Als het pandrecht is gevestigd op debiteuren, kan de pandhouder de debiteuren aanschrijven en betaling afdwingen alsof het eigen vorderingen van de pandhouder zijn. Vaak wordt er gewerkt met pandlijsten, waarop de pandgever moet vermelden welke vorderingen hij op wie heeft.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een vuistpand en een stil pand. Bij een vuistpand worden de verpande zaken in handen gegeven van de pandhouder, bijvoorbeeld als u uw gouden ring bij de lommerd brengt. Die mag de ring dan verkopen als u het geleende bedrag en de rente niet tijdig betaalt. Een stil pandrecht wordt gevestigd door middel van een akte.
Dat kan een notariële akte zijn of een –bij de fiscus geregistreerde- onderhandse akte. De pandhouder kan de verpande zaken dan gewoon blijven gebruiken en zijn vorderingen zelf incasseren, zonder dat de debiteur weet dat de vordering verpand is. De pandgever merkt dan eigenlijk niets van de verpanding. Pandrecht is geen persoonlijk, maar een zakelijk recht. De pandhouder kan het recht dus tegen iedereen inroepen, waaronder de pandgever, de verkrijger van het verpande goed, of de curator in een faillissement.
Voordeel voor de pandhouder is dat hij dit zekerheidsrecht ook kan uitoefenen als de pandgever failliet gaat. Hij kan dan executeren alsof er geen faillissement is. De opbrengst gaat rechtstreeks naar de pandhouder en niet naar de curator, uiteraard voor zover de opbrengst niet hoger is dan de schuld.
Wij zien met verpanding vaak dingen fout gaan. Soms vergeet/verzwijgt de ondernemer dat er al een pandrecht aan iemand is verleend, als hij aan een ander zekerheid moet verstrekken. Als een kredietverstrekker een tweede pandrecht krijgt zonder dat de ondernemer meldt dat er al een
pandrecht ten behoeve van een ander is verleend, handelt de bestuurder persoonlijk onrechtmatig en is hij in privé aansprakelijk voor de schade.
Ook zien wij met enige regelmaat dat als de pandgever wil voorkomen dat het krediet wordt opgezegd, hij zaken rooskleuriger voor probeert te stellen. Er worden dan alvast facturen gestuurd voor nog niet (helemaal) uitgevoerde werkzaamheden of geleverde goederen, of zelfs door
vorderingen te verzinnen. Hoe erg de problemen ook zijn en hoe hard de onderneming het krediet ook nodig heeft: dit is een slecht plan.
De bestuurder handelt daarmee niet alleen onrechtmatig jegens de pandhouder zodat hij aansprakelijk is voor de schade, hij riskeert ook problemen met de politie (bedrieglijke bankbreuk is strafbaar) en de FIOD. De gemiddelde rechter zal dan ook weinig clementie tonen in een door de pandhouder tegen de bestuurder te voeren procedure.
Veel ondernemers denken ten onrechte dat pandrechten alleen aan banken kunnen worden vertrekt. U kunt dat zelf ook doen, als u een bedrag uitleent of iets op afbetaling levert.